Veroordeling bewindvoerder

 

Mevrouw [X] was benoemd tot bewindvoerder van rechthebbende.

 

Over de periode vanaf 22 januari 2009 tot en met 31 december 2012 heeft [X] als bewindvoerder rekening en verantwoording afgelegd.

 

[X] is door de kantonrechter verzocht de volgende bescheiden aan te leveren:

• kopieën van alle bankafschriften vanaf 22 januari 2009;
• kopieën van de rekeningen van Eneco, Evides en SVHW vanaf 22 januari 2009;

• facturen van alle vakanties vanaf 22 januari 2009;

• specificatie van de uitgavenpost ‘kosten huis & tuin’.

 

[X] heeft de voornoemde gegevens overgelegd. 

 

[X] is vervolgens ontslagen als bewindvoerder.

 

[X] verzocht om ten aanzien van verschillende door haar opgegeven uitgaven in de jaren 2009 t/m 2013 een nadere toelichting te geven. 

 

Rechthebbende is op 29 juli 2014 overleden. 

 

Ten aanzien van een beslissing over eventuele terugbetaling door [X] aan (de erven van) rechthebbende over de periode van het door [X] gevoerde bewind is de datum van de beschikking nader bepaald op heden.

 

Beoordeling

 

De kantonrechter is (ingevolge het bepaalde in artikel 1:445 van het Burgerlijk Wetboek) belast met het toezicht en de controle op het door [X] gevoerde bewind over de goederen van rechthebbende. Hierbij staan de financiële belangen van rechthebbende voorop. Zoals reeds is overwogen, is naar aanleiding van de door [X] overgelegde financiële stukken gebleken dat er tijdens het door haar gevoerde bewind (te veel) vermenging heeft plaatsgevonden tussen haar vermogen en het vermogen van rechthebbende, waardoor rechthebbende schade heeft geleden en naar aanleiding waarvan [X] is ontslagen als bewindvoerder.

 

Thans dient te worden beoordeeld of [X], gelet op de vermenging van haar vermogen met dat van rechthebbende, de door rechthebbende geleden schade dient te vergoeden en, zo ja, hoe hoog die schade is.


Uitgangspunt

 

Het uitgangspunt voor deze beoordeling is dat uit de ingediende rekening en verantwoording blijkt dat het vermogen van rechthebbende in de periode van bewindvoering door [X] tot minder dan de helft is geslonken, zulks terwijl rechthebbende een AOW-uitkering ontving en daarnaast een aanzienlijk pensioen genoot (€ 1.329,49 per maand in 2013). Die vermindering van het vermogen is mede veroorzaakt door vakanties en andere uitjes (naast andere kosten zoals de begrafenis van de voormalige echtgenote van rechthebbende). Deze uitgaven zijn (ook) ten behoeve van rechthebbende gedaan. Daarnaast was gedurende de periode van opname in een zorginstelling een bijdrage op grond van de AWBZ verschuldigd. Deze uitgaven verklaren echter niet de mate waarin het spaargeld van rechthebbende is geslonken gedurende de periode van bewindvoering. Op 31 december 2009 bedroeg het vermogen van rechthebbende € 196.282,71; op de ontslagdatum van [X] als bewindvoerder bedroeg het vermogen van rechthebbende € 89.056,82.

 

Uit de door [X] overgelegde stukken over de jaren 2012 en 2013 is gebleken dat rechthebbende, toen hij niet meer bij [X] in huis woonde maar was opgenomen in een zorginstelling, ook nog substantieel is blijven meebetalen aan de dagelijkse boodschappen via pinbetalingen van zijn bankrekening, naast aanzienlijke overboekingen naar de ‘huishoudrekening’ én dat er daarnaast nog forse bedragen van de bankrekening van rechthebbende zijn gepind voor andere (huishoudelijke) uitgaven betreffende de woning van [X], zoals de tuinman en de huishoudelijke hulp. In de jaren dat rechthebbende nog wel bij [X] woonde zijn nog forsere bedragen met een pinpas waarover de bewindvoerder beschikte opgenomen, terwijl deze bedragen niet met kwitanties, bonnetjes en dergelijke kunnen worden verantwoord.

 

Hierna zullen de jaren van bewindvoering en de gemaakte kosten achtereenvolgens worden beoordeeld en zal de schade worden becijferd. Daarbij stelt de kantonrechter voorop dat in de gegeven omstandigheden – waarin voortdurende vermenging heeft plaatsgevonden tussen de financiën van [X] en de financiën van rechthebbende – een exacte berekening van de schade niet kan worden gemaakt, zodat deze naar billijkheid zal worden vastgesteld.

 

   

2009 t/m 2011

 

Het staat vast dat rechthebbende in de periode van 22 januari 2009 tot 19 april 2011 samenwoonde met [X] in het huis dat volledig in eigendom is van [X]. Het is op zich terecht dat rechthebbende over deze periode meebetaalde aan de kosten van het huis en de verdere huishoudelijke uitgaven, zoals boodschappen en vaste lasten. Naast de (door)berekening van deze kosten aan rechthebbende zijn er in deze periode echter ook substantiële bedragen van de rekening van rechthebbende gepind. In 2009 was dat € 9.350,00, in 2010 € 8.550,00 en in 2011 € 7.810,00. Los van voornoemde bedragen is er daarnaast in 2010 nog een bedrag van in totaal € 9.000,00 van de rekening van rechthebbende naar de huishoudrekening (de gezamenlijke ABN AMRO-rekening) overgemaakt en in 2011 een bedrag van in totaal € 5.500,00. Volgens [X] zijn de pinopnames met name gebruikt voor de kosten van de huishoudelijke hulp en van de tuinman. Volgens [X] betaalt zij de huishoudelijke hulp € 60,00 per week en de tuinman € 15,00 per uur. Hiervan zijn echter geen kwitanties of bonnetjes beschikbaar.

 

[X] heeft de noodzaak om dergelijke grote contante bedragen van de rekening van rechthebbende op te nemen aldus onvoldoende kunnen onderbouwen (met rekeningen, kwitanties en dergelijke), hetgeen wel tot haar verantwoordelijkheid als bewindvoerster behoorde.

 

Nu rechthebbende in 2010 en 2011 nog wel bij [X] in huis woonde en de kantonrechter daarom veronderstelt dat een deel van de gepinde bedragen ook wel ten gunste van rechthebbende zal zijn aangewend, zal de kantonrechter voornoemde bedragen halveren, in die zin dat [X] over 2009 een bedrag van € 4.675,00, over 2010 een bedrag van € 4.275,00 en over 2011 € 3.905,00 aan (de erven van) rechthebbende dient terug te betalen.

 

In 2012 en 2013 woonde rechthebbende niet meer bij [X] thuis, maar kwam rechthebbende volgens [X] wel zeer regelmatig overdag (gedurende meerdere dagen per week) bij haar thuis en at hij ook mee. Dit is ook bevestigd door de zorginstelling waarin rechthebbende verbleef. Uit de overgelegde bonnetjes en bankafschriften blijkt dat er in 2012 een bedrag van € 6.000,00 van de rekening van rechthebbende is gepind en dat er daarnaast een bedrag van € 3.750,00 naar de gezamenlijke ABN AMRO-rekening (de huishoudrekening) is overgemaakt. In 2013 is er een bedrag van in totaal € 2.250,00 van de rekening van rechthebbende gepind en naar de huishoudrekening is een bedrag van € 2.250,00 overgemaakt.

 

Ten aanzien van de gepinde bedragen heeft [X] toegelicht dat zij die bedragen ook over deze jaren (mede) heeft gebruikt om de tuinman en de huishoudelijke hulp te betalen. Volgens [X] heeft de huishoudelijk hulp ook in 2012 en 2013 nog kleding van rechthebbende gewassen en gestreken. Dat rechthebbende hieraan meebetaalt is dan ook terecht, maar dit geldt naar het oordeel van de kantonrechter niet voor alle schoonmaakwerkzaamheden van de hulp. Ten aanzien van de tuinman is de kantonrechter van oordeel dat nu rechthebbende in 2012 en 2013 niet meer bij [X] woonde, het niet redelijk is dat rechthebbende ook in deze jaren nog in de door [X] aan rechthebbende doorberekende omvang aan de kosten voor de tuinman heeft meebetaald.

 

Ook over deze jaren is de kantonrechter van oordeel dat de gepinde bedragen – die aanzienlijk lager zijn dan de bedragen die gepind zijn over de jaren 2009 t/m 2011, zodat de kantonrechter er vanuit gaat dat [X] deels al heeft verdisconteerd dat rechthebbende niet langer bij haar woonde, maar ook over deze jaren niet met kwitanties en/of bonnen verantwoord zijn – voor de helft door [X] aan (de erven van) rechthebbende dienen te worden terugbetaald. [X] dient dan ook een bedrag van € 3.000,00 respectievelijk € 1.125,00 in verband met de gepinde bedragen aan (de erven van) rechthebbende terug te betalen.

 

Naast de overboekingen aan de huishoudrekening zijn van de rekening van rechthebbende ook nog in winkels voor boodschappen pinbetalingen verricht. Voor 2012 gaat het om een bedrag van € 450,78 aan boodschappen en voor 2013 om € 425,23 aan boodschappen. Ter zitting heeft [X] uitgelegd dat de pinbetalingen ten behoeve van boodschappen van de bankrekening van rechthebbende een vergissing waren, omdat die van de gezamenlijke huishoudrekening hadden moeten worden betaald, maar zij waarschijnlijk bij die gelegenheden niet de juiste pinpas bij zich had. Volgens haar zouden de pinbetalingen in de winkels slechts voor 50% voor rekening van rechthebbende moeten komen.

 

Mede gelet op de aanzienlijke bedragen die in dezelfde periode – de jaren 2012 en 2013 – reeds van de rekening van rechthebbende naar de huishoudrekening zijn overgemaakt ten behoeve van allerhande uitgaven, aankopen en boodschappen, gedurende welke jaren rechthebbende niet langer woonachtig was bij [X], is de kantonrechter van oordeel dat de bedragen van € 450,78 en € 425,23 volledig aan (de erven van) rechthebbende dienen te worden terugbetaald.

 

 

Overige schade

  

Daarnaast is uit bestudering van de stukken en de toelichting van [X] gebleken, dat [X] de afgelopen jaren haar huis en tuin heeft doen verfraaien, onder andere door het vernieuwen van het terras, het plaatsen van een nieuwe omheining, schilderwerk en het rooien van grote bomen en dergelijke, waarvan de kosten door haar geheel dan wel gedeeltelijk voor rekening van rechthebbende zijn gebracht. Dit terwijl [X] als eigenaar van de woning en tuin in overwegende mate profijt heeft gehad van een en ander en dit voor rechthebbende in veel mindere mate het geval was. Bovendien heeft [X] een aantal malen bedragen van de rekening van rechthebbende naar haar eigen rekening overgemaakt (€ 1.274,00 per keer) met als omschrijving “compensatie van gederfde AOW”, omdat naar eigen zeggen haar AOW-uitkering was verlaagd toen zij ging samenwonen met rechthebbende en rechthebbende haar daarvoor diende te compenseren. Dit terwijl rechthebbende in de betreffende periodes ook (tenminste) de helft van alle vaste lasten voor het huis van [X] betaalde. [X] stelt dat over de compensatie een mondelinge afspraak tussen haar en rechthebbende is gemaakt, maar daar is verder geen bewijs van voorhanden. Tussen [X] en rechthebbende is nimmer een samenlevingscontract gesloten waarin rechthebbende zich heeft verbonden om de helft van alle vaste lasten en overige kosten van de woning van [X] voor zijn rekening te nemen. De overige schade stelt de kantonrechter gelet op het voorgaande naar billijkheid vast op € 7.500,00.

 

Conclusie

 

Gelet op het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat [X] in de zorg van een goed bewindvoerder tekort is geschoten en dat deze tekortkoming aan haar kan worden toegerekend. De kantonrechter stelt ambtshalve de schade die rechthebbende als gevolg daarvan heeft geleden vast op de navolgende bedragen:

2009: € 4.675,00, 2010: € 4.275,00, 2011: € 3.905,00, 2012: 2.012,00 + € 450,78, 2013: € 1.125,00 + 425,23, overige schade: € 7.500,00.

 

Totaalbedrag (afgerond): € 24.360,00.

 

De kantonrechter veroordeelt [X] tot betaling aan de erven van rechthebbende het bedrag van € 24.360,00, 

879/428

 

De hierboven weergegeven casus is een samenvatting, de volledige uitspraak is te vinden via de onderstaande link met rechtspraak.nl:  

 

 

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBROT:2014:7409

 

 

Home

 

Wilt u meer weten over het bovenstaande onderwerp, of heeft u andere vragen aan Schölvinck-Incasso? Dan kunt u mij bereiken via 06-46 40 63 26, of gebruik het formulier hieronder om contact met mij op te nemen. U krijgt binnen 24 uur een reactie op uw e-mail.

Opmerking: De met * gemarkeerde velden zijn verplicht.