Retentierecht

 

Rob heeft met ingang van 12 oktober 2015 van Peter een auto gehuurd. De verwachte retourdatum van de auto was 22 oktober 2015. In overleg zijn partijen overeengekomen dat de huurovereenkomst zou worden verlengd tot 16 november 2015.

 

Op 29 oktober 2015 hebben partijen een betalingsregeling afgesproken, waarbij is overeengekomen dat Rob uiterlijk 16 november 2015 € 700,00 diende te betalen aan Peter. Rob heeft dit bedrag niet voldaan.

 

Na ommekomst van de huurtermijn heeft Peter Rob meermalen verzocht de auto in te leveren. Op 10 december 2015 heeft Peter de auto zelf opgehaald en meegenomen. In de auto lagen spullen die eigendom zijn van Rob. Peter heeft de goederen opgeslagen.

 

Peter heeft door middel van een factuur een bedrag van € 2.081,79 aan Rob in rekening gebracht. Rob heeft de factuur niet voldaan. Peter heeft vervolgens op 28 januari 2016 een nieuwe eindafrekening opgesteld en verstuurd aan Rob, thans voor een bedrag van € 3.533,79. Rob heeft ook die factuur niet voldaan.

 

Het geschil

 

Rob vordert dat de voorzieningenrechter Peter veroordeelt alle goederen die hij van Rob uit de Volkswagen Up heeft gehaald onvoorwaardelijk en volledig vrijgeeft aan Rob.

 

Beoordeling door de voorzieningenrechter

 

Op 10 december 2015 heeft Peter de auto zonder medeweten van Rob meegenomen. In de auto lagen goederen van Rob, onder meer twee laptops, twee Ipads, contant geld, bankafschriften, administratie en allerlei kleding. Op de laptops staan de bedrijfsgegevens van Rob. Rob is daarom nu niet in staat zijn bedrijf uit te oefenen, aldus Rob.

 

Rob heeft niet betwist dat de vordering van Peter opeisbaar is noch heeft hij aangevoerd dat er onvoldoende samenhang bestaat tussen de vordering en de verplichting tot afgifte. Dit brengt mee dat tot uitgangspunt moet worden genomen dat Peter in beginsel het recht heeft om de afgifte van de litigieuze goederen op te schorten totdat Rob de vordering van Peter heeft voldaan.

 

Rob betoogt dat Peter geen gebruik zou mogen maken van haar retentierecht, omdat de afrekeningsfactuur niet klopt. Verscheidende posten op die factuur zijn niet juist en Peter heeft nadien – in strijd met de redelijkheid en billijkheid – een nieuwe hogere afrekeningsfactuur opgesteld.

 

Voor de uitoefening van het retentierecht is relevant dat Peter een opeisbare vordering op Rob heeft. Het enkele feit dat de hoogte van die vordering betwist wordt, heeft niet tot gevolg dat dit retentierecht niet kon worden uitgeoefend.

 

Tussen partijen staat bovendien vast dat Rob voor de huur van de auto geen vergoeding heeft betaald. Rob heeft weliswaar toegezegd dat hij de huurtermijnen wel wil betalen, maar de bijkomend in rekening gebrachte posten niet, doch van enige betaling is niet gebleken.

 

Redelijkheid en billijkheid

 

Rob heeft verder aangevoerd dat het beroep van Peter op het retentierecht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat Rob heeft aangeboden de huur te betalen en de overige bedragen op de derdengeldrekening van zijn advocaat te storten en Peter aan die constructie geen medewerking heeft willen verlenen.

 

De voorzieningenrechter volgt Rob hierin niet. Voor het eindigen van een opschortingsrecht is niet voldoende dat de wederpartij, Rob, zich tot nakoming bereid en in staat verklaart.

 

Het staat Peter in beginsel vrij om alleen akkoord te gaan met de volledige betaling van zijn vordering.

 

Bovendien geldt dat Rob zijn toezeggingen om de huur te betalen op geen enkele wijze gestand heeft gedaan. Onder die omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat het onderhavige beroep op het retentierecht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

 

Dat Rob op dit moment niet in de gelegenheid is om zijn bedrijf uit te oefenen omdat hij geen beschikking heeft over zijn bedrijfsgegevens, is immers op geen enkele wijze onderbouwd en aannemelijk gemaakt.

 

De conclusie is dat Peter vooralsnog rechtmatig gebruik maakt van het haar toekomende retentierecht. Dit betekent dat de vorderingen van Rob zullen worden afgewezen.

 

De hierboven weergegeven casus is een samenvatting. In verband met de leesbaarheid zijn de namen Rob en Peter gefingeerd. De volledige uitspraak is te vinden via de onderstaande link met rechtspraak.nl:  

 

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOVE:2016:510

 

Home

 

Wilt u meer weten over het bovenstaande onderwerp, of heeft u andere vragen aan Schölvinck-Incasso? Dan kunt u mij bereiken via 020 – 622 4632, of gebruik het formulier hieronder om contact met mij op te nemen. U krijgt binnen 24 uur een reactie op uw e-mail.

Opmerking: De met * gemarkeerde velden zijn verplicht.