ABN Amro mocht de bankrelatie met haar particuliere klant beëindigen

 

In januari 2019 heeft een klant een hypotheekaanvraag ingediend bij ABN AMRO ter financiering van een woning. Ten behoeve van deze aanvraag heeft hij een aantal gegevens moeten aanleveren, waaronder een werkgeversverklaring, een salarisspecificatie en een bankafschrift. 

 

De klant was ten tijde van de aanvraag van de hypothecaire geldlening in dienst bij Rijschool Verhuur B.V. Enig aandeelhouder en bestuurder van Rijschool Verhuur was de broer van de klant. 

 

De klant heeft een werkgeversverklaring van Rijschool Verhuur aan ABN AMRO gestuurd.

 

ABN AMRO heeft op 9 januari 2019 een offerte aangeboden voor een hypothecaire geldlening van € 245.000,00. (de klant heeft deze offerte geaccepteerd, red.)

 

Op 10 april 2019 heeft de broer van de klant aan ABN AMRO gemeld dat hij was gestuit op een werkgeversverklaring op naam van de klant met daarop onjuiste loongegevens. Naar aanleiding van die melding is ABN AMRO een fraudeonderzoek naar de klant gestart. 

 

Op 26 mei 2019 heeft de klant ABN AMRO bericht dat er sprake is van een familieruzie en dat zijn broer heeft verzuimd loonaangiftes op de juiste manier in te dienen, waardoor hij bepaalde gegevens niet kan overleggen. De klant heeft daartoe een aantal verklaringen van oud-medewerkers van Rijschool Verhuur en van zijn ouders aan ABN AMRO gestuurd. Verder heeft de klant een aantal bankafschriften overgelegd. 

 

Bij brief van 2 augustus 2019 heeft ABN AMRO de klant geïnformeerd dat hij vanwege fraude is ingeschreven in het Incidentenregister en het EVR, en dat zij de kredietovereenkomst heeft opgezegd. 

 

(de klant is het daar niet mee eens, en besluit ABN AMRO te dagvaarden voor de rechtbank, red.)

 

Hoe oordeelt de rechtbank?

 

Ter beoordeling staat de vraag of ABN AMRO de bancaire relatie met de klant mocht beëindigen.  

 

De rechtsgeldigheid van de beëindiging van de kredietovereenkomst door een kredietverstrekker wordt echter niet alleen bepaald door hetgeen uitdrukkelijk is overeengekomen, maar ook door de redelijkheid en billijkheid. 

 

In het kader van de daarbij te maken afweging komt gewicht toe aan de zorgplicht van de bank. 

 

Uit hetgeen door partijen naar voren is gebracht blijkt dat ABN AMRO het fraudeonderzoek is gestart naar aanleiding van een melding van de broer van de klant. Op basis van de daarna door de broer van de klant afgelegde verklaring en de door hem overgelegde gegevens, mocht ABN AMRO redelijkerwijs twijfelen aan de juistheid van de door de klant overgelegde financiële gegevens. 

 

ABN AMRO heeft voldoende onderbouwd aangevoerd dat zij de klant vervolgens meerdere malen in de gelegenheid heeft gesteld om bepaalde documentatie aan te leveren, zodat zij de financiële gegevens die de klant bij zijn hypotheekaanvraag had verstrekt op juistheid kon controleren. Ook is voldoende komen vast te staan dat ABN AMRO de daarvoor verleende termijnen meerdere keren heeft verlengd voor de klant.

 

Op de klant rustte een zekere inspanningsverplichting om bij ABN AMRO bestaande onduidelijkheden weg te nemen, waarvan is gebleken dat hij daaraan niet heeft voldaan.

 

De klant heeft niet alle gegevens verstrekt waar ABN AMRO om heeft verzocht en met de nadien opgestuurde documentatie meer onduidelijkheden geschept. Zo heeft de klant verklaringen van oud-medewerkers van Rijschool Verhuur overgelegd, ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn oud-werkgever de loonadministratie niet op juiste wijze heeft doorgegeven aan de Belastingdienst en/of het UWV, maar die kunnen hem niet baten. Zonder in elk geval bewijs van zijn salarisuitbetalingen te overleggen, kan op grond van die verklaringen niet worden vastgesteld dat de klant bij de financieringsaanvraag geen valselijk opgemaakte loongegevens heeft verstrekt aan ABN AMRO. 

 

Bovendien heeft de klant nagelaten volledige bankafschriften van de periode 1 juni 2018 tot en met 1 maart 2019 aan ABN AMRO te sturen, waardoor ABN AMRO niet kon vaststellen of de klant – conform de salarisspecificatie van oktober 2018 – een netto maandsalaris van € 3.388,57 van Rijschool Verhuur kreeg uitbetaald. De klant heeft geen duidelijke verklaringen gegeven waarom hij niet daartoe is overgegaan. 

 

Tijdens het fraudeonderzoek heeft de klant aan ABN AMRO meegedeeld dat hij zijn salaris onregelmatig en grotendeels in contanten kreeg uitbetaald en uitgelegd dat dat de reden is waarom het per bank overgemaakte salaris niet overeenkomt met het nettoloon zoals vermeld op zijn loonstrook. 

 

In ieder geval strookt hetgeen de klant tijdens het fraudeonderzoek heeft aangegeven niet met de loongegevens die hij heeft verstrekt bij de financieringsaanvraag. 

 

Ter zitting heeft de klant erkend dat hij op 4 januari 2019 een bedrag ter hoogte van zijn nettosalaris heeft overgemaakt van zijn ING-rekening naar de zakelijke rekening van Rijschool Verhuur en deze dezelfde dag weer heeft teruggestort, zodat het leek alsof zijn loon maandelijks volledig en correct op zijn ING-rekening werd overgemaakt. Volgens de klant heeft hij dit gedaan op verzoek van zijn hypotheekadviseur. 

 

Onderzoek ABN Amro

 

Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat ABN AMRO met de wijze waarop zij haar onderzoek heeft uitgevoerd voldoende zorgvuldig heeft gehandeld jegens de klant.

 

Het is de klant, die ondanks zijn informatieverplichting en zorgplicht jegens ABN AMRO, zowel tijdens de financieringsaanvraag als tijdens het fraudeonderzoek niet de openheid van zaken heeft gegeven omtrent zijn loongegevens.

 

De klant heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door ABN AMRO onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat ABN AMRO ten onrechte heeft geoordeeld dat de klant bewust onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn financiële gegevens bij de aanvraag van de hypothecaire geldlening. 

 

Dat de opzegging van de hypothecaire geldlening ernstige gevolgen heeft voor de klant weegt niet zo zwaar dat deze in de weg zou staan aan het benutten van de contractuele mogelijkheid van ABN AMRO om de relatie te beëindigen. Van ABN AMRO kan gezien de aan de klant toe te rekenen vertrouwensbreuk niet worden verwacht dat zij de relatie laat voortduren. ABN AMRO dient tevens haar belang, de bewaking van haar integriteit als bank en haar rol in het maatschappelijk verkeer, te beschermen.   

 

Onder de gegeven omstandigheden heeft ABN AMRO een juiste belangenafweging gemaakt en mocht de bankrelatie met de klant beëindigen.

 

De hierboven weergegeven casus is een samenvatting. De volledige uitspraak is te vinden:  

 

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2021:946&showbutton=true

 

Home

 

Wilt u meer weten over het bovenstaande onderwerp, of heeft u andere vragen aan Schölvinck-Incasso? Dan kunt u mij bereiken via 06-46 40 63 26, of gebruik het formulier hieronder om contact met mij op te nemen. U krijgt binnen 24 uur een reactie op uw e-mail.

Opmerking: De met * gemarkeerde velden zijn verplicht.