Penningmeester veroordeeld
Gedaagde is vanaf 1995 tot begin 2010 penningmeester geweest van een sportvereniging. Op 9 januari 2010 heeft gedaagde de administratie aan de vereniging overhandigd. Over het jaar 2009 was nog niets in het kasboek ingevuld. In opdracht van de vereniging heeft de heer Bakker de administratie onderzocht.
Uit zijn verslag blijkt een enorm kastekort.
Het kastekort is berekend door de werkelijke baromzet te vergelijken met de te verwachten verkoopwaarde van de inkoop. Gebleken is dat de brutomarge van de baromzet sinds het aantreden van gedaagde als penningmeester onverklaarbaar achterbleef bij de jaren daarvoor. Terwijl de baromzet twee keer per week aan de penningmeester werd overhandigd, vertonen de stortingen daarvan een grillig verloop. Er werden vaak maar één of twee keer per maand barafdrachten in het kasboek geboekt. Verder is gebleken dat gedaagde in de jaren 2002 tot en met 2006 voor een bedrag van € 11.995,-- vaten bier heeft besteld en betaald die niet voor de vereniging bestemd waren. De verkoopopbrengst is niet in de boekhouding verantwoord, zodat aangenomen moet worden dat gedaagde die in eigen zak heeft gestoken. Ook is gebleken dat er in de periode 2002-2006, toen gedaagde koffie inkocht, twee maal zoveel pakken koffie werden ingekocht dan vanaf 2007, toen anderen dat deden. Duidelijk is dat gedaagde ook pakken koffie heeft ontvreemd.
Verweer penningmeester
Het verweer van gedaagde dat deze fictieve omzetberekening niet betekent dat hij zich een deel van de omzet heeft toegeëigend,
impliceert niet dat hij de berekeningen als zodanig bestrijdt. Gedaagde heeft daarover noch in deze procedure iets aangevoerd, terwijl hij daarvoor wel de gelegenheid heeft gehad. Gelet hierop
gaat de rechtbank uit van de juistheid van de stelling van de vereniging dat er sinds 1995 veel hogere bedragen in de kas hadden moeten zijn gestort dan uit de boekhouding blijkt. Bij gebrek aan
inhoudelijk verweer door gedaagde zal de rechtbank de berekening die de vereniging heeft overgelegd volgen. Uit die berekening vloeit voort dat er in totaal € 201.292,-- meer in kas had moeten
zitten.
Gedaagde heeft zijn stelling dat anderen verantwoordelijk zouden kunnen zijn voor de lage barafdrachten op geen enkele wijze onderbouwd. Nu
gedaagde als penningmeester bij uitstek degene was met het overzicht over de inkomsten en uitgaven van de vereniging, had het op zijn weg gelegen om op te merken dat er met de verkopen aan de bar
geen winst werd gemaakt, terwijl de verkoopprijzen toch aanzienlijk hoger lagen dan de inkoopprijzen. De overige bestuursleden hebben hierover nooit iets van gedaagde gehoord. Gedaagde voert
ook niet concreet aan welke personen op welke momenten structureel de mogelijkheid hebben gehad om geld uit de kas te nemen. Vast staat echter wel dat het gedaagde was die het kasgeld steeds
uit de kas meenam en langere tijd bij hem thuis bewaarde voordat hij het op de bankrekening stortte. Hoeveel dat precies was, legde hij niet op controleerbare wijze vast. Anders dan door gedaagde
niet nader genoemde derden, had gedaagde dus alle mogelijkheid om kasgeld te verduisteren.
De boekhouding die gedaagde bijhield was ondeugdelijk. Hij heeft aan de overige (bestuurs)leden van de vereniging geen openheid van zaken
gegeven over de werkelijke financiële situatie van de vereniging.
De conclusie uit het voorgaande is dat gedaagde zelf de aanzienlijke kastekorten heeft veroorzaakt door gedurende vele jaren geld uit
de kas van de vereniging te verduisteren.
Aan gedaagde kan een ernstig verwijt worden gemaakt wegens het gedurende vele jaren onttrekken van gelden uit de kas van de vereniging en dit
voor derden te verdoezelen door manipulatie van de boekhouding. Door aldus te handelen heeft gedaagde zich tegenover de vereniging schuldig gemaakt aan onbehoorlijke taakvervulling. Tevens heeft
hij daarmee jegens de vereniging onrechtmatig gehandeld en is hij uit dien hoofde aansprakelijk voor de door de vereniging geleden schade.
Het verweer van gedaagde dat aan hem decharge is verleend (decharge betekent: het goedkeuren van zijn
rekening en verantwoording), treft geen doel. Voor zover al van decharge sprake is geweest – de vereniging betwist dat – strekt die zich in elk geval niet uit tot frauduleuze
handelingen die bij controle van de boekhouding niet waarneembaar waren, zoals hier het geval was. Ook het verweer van gedaagde dat zijn medebestuursleden naast hem aansprakelijk zijn, kan
hem niet baten. Indien medebestuurleden naast gedaagde aansprakelijk zouden zijn, ontneemt dat nog niet het onrechtmatig karakter aan het handelen van gedaagde zelf en levert dat
evenmin een vermindering van zijn schadevergoedingsplicht op. Het zelfde geldt voor de door gedaagde genoemde “gebrekkige administratieve organisatie, de gebrekkige kascommissie en de
lakse ledenvergadering”. Voor zover hier sprake van zou zijn geweest, kan hierin geen toestemming worden gezien voor de frauduleuze onttrekkingen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de door de vereniging geleden schade volledig aan gedaagde kan worden toegerekend. Gedaagde zal dan ook de eerder vastgestelde € 201.292,-- vermeerderd met rente en kosten aan de vereniging moeten terugbetalen.