Omgangs/beheersregeling van een hond

 

Partijen hebben een affectieve relatie, welke begin 2021 is geëindigd. 

 

In 2019 is een hond bij partijen komen wonen. De hond heeft € 500,00 gekost en is cash betaald. 

 

Nadat partijen uit elkaar zijn gegaan, hebben zij een regeling uitgevoerd waarbij de hond de ene week bij eiser verbleef en de andere week bij gedaagde. Er werd gewisseld op de woensdagavond om 18.00 uur. Deze regeling liep tot 9 september 2021. Vanaf dat moment heeft gedaagde de regeling stop gezet en heeft eiser de hond niet meer gezien. 

 

Eiser vordert dat de voorzieningenrechter gedaagde veroordeelt om de eerder in onderling overleg ten behoeve van de hond overeengekomen omgangsregeling na te komen.

 

Oordeel voorzieningenrechter

 

Partijen zijn het niet eens over de vraag wie de eigenaar is van de hond. Eiser stelt dat sprake is van gezamenlijk eigendom. Gedaagde heeft aangevoerd dat alleen zij eigenaar is. 

 

De vraag of beide partijen eigenaar zijn van de hond is van belang voor de vraag of er een zogenaamde beheersregeling of gebruiksregeling dient te worden vastgesteld. Dat is een regeling over het genot, het gebruik en het beheer van - in dit geval - een hond. 

 

De voorzieningenrechter gaat er voorshands vanuit dat partijen samen eigenaar zijn van de hond en betrekt daarbij onder meer de inhoud van het tussen partijen overeengekomen samenlevingscontract, meer specifiek artikel 1. De strekking van dit artikel is dat in de hoofdregel hetgeen is gekocht, van partijen tezamen is. 

 

Bewijslast

 

Nu gedaagde zich er op beroept dat zij eigenaar is van de hond, rust op haar de bewijslast voor de afwijking van deze hoofdregel. Voorlopig is de voorzieningenrechter van oordeel dat gedaagde niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij eigenaar is van de hond.

 

Tegenover de stelling van eiser dat er met cash geld van hem is betaald, staat de stelling van gedaagde dat haar moeder heeft betaald. Gedaagde stelt echter niet dat haar moeder de hond heeft gekocht. Op grond waarvan moet worden aangenomen dat gedaagde eigenaar is geworden van de hond terwijl iemand anders heeft betaald, heeft gedaagde niet onderbouwd.

 

Met de getuigenverklaringen die door gedaagde in het geding zijn gebracht, komt zij ook niet veel verder: de getuigen kunnen immers aan de buitenkant niet zien wie de (juridische) eigenaar van de hond is.

 

Ook uit de registratie van de hond kan geen eigendom worden afgeleid, omdat ook niet eigenaren kunnen registreren.

 

Ook het betalen van kosten brengt gedaagde niet verder nu niet ter discussie staat dat beide partijen kosten dragen, ook nu nog.

 

De conclusie is dat gedaagde onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de enige eigenaar is van de hond. Gelet hierop gaat de voorzieningenrechter uit van de hoofdregel in het samenlevingscontract hetgeen betekent dat er sprake is van gezamenlijk eigendom.

 

Bestaande regeling

 

Dan is de vraag aan de orde of gedaagde eenzijdig kon en mocht beslissen om de bestaande regeling met eiser ten aanzien van de hond te beëindigen. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat gedaagde dat niet heeft mogen doen, nu niet aannemelijk is geworden dat gedaagde alleen eigenaar is van de hond. Beide eigenaren hebben in beginsel evenveel rechten. 

 

Aangezien de hond geacht moet worden van beide partijen te zijn, ligt zijn verzorging bij beide partijen, zij het niet meer tegelijk maar om en om.

 

De voorzieningenrechter gaat er van uit dat rondom de overdracht een regeling kan worden getroffen zodat deze niet gepaard hoeft te gaan met spanningen bij partijen. Eiser heeft tijdens de mondelinge behandeling laten blijken mee te willen denken over waar de overdracht van de hond zou kunnen plaatsvinden, zodat er zo min mogelijk contact zal zijn tussen eiser en gedaagde. 

 

Gelet op het hiervoor overwogene zal de voorzieningenrechter bepalen dat de bestaande regeling met betrekking tot de hond dient te worden voortgezet. 

 

De hierboven weergegeven casus is een samenvatting. De volledige uitspraak is te vinden:  

 

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOVE:2021:4869&showbutton=true

   

Home

Wilt u meer weten over het bovenstaande onderwerp, of heeft u andere vragen aan Schölvinck-Incasso? Dan kunt u mij bereiken via 06-46 40 63 26, of gebruik het formulier hieronder om contact met mij op te nemen. U krijgt binnen 24 uur een reactie op uw e-mail.

Opmerking: De met * gemarkeerde velden zijn verplicht.