Ontbinding arbeidsovereenkomst, concurrerende werkzaamheden verricht tijdens ziekte.

 

Jos is sinds 1 oktober 2007 bij Toyota in dienst op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van 1e monteur.  

 

Op 14 november 2012 heeft Jos zich ziek gemeld naar aanleiding van een auto-ongeval.

 

Blijkens een ‘Verslag arbeidsdeskundig onderzoek re-integratiemogelijkheden, opgemaakt door een arbeidsdeskundige, werd  geconcludeerd dat Jos ongeschikt was voor eigen werk en de functie niet passend was te maken.

 

Begin oktober 2014 hebben twee collega’s van Jos aan hun leidinggevende, de heer Waterreus, gemeld dat ze gehoord hadden dat Jos aan het werk was bij het garagebedrijf BPNW te Hoensbroek. Naar aanleiding hiervan heeft Toyota RBZ opdracht gegeven dit nader te onderzoeken. Blijkens het rapport van RBZ van 8 november 2014 heeft Jos daadwerkelijk monteurswerkzaamheden voor BPNW verricht, in elk geval op 17 en 22 oktober 2014, toen er observaties door RBZ bij en in de garage BPNW hebben plaatsgevonden. Tijdens een gesprek tussen Toyota en Jos dat op 2 december 2014 heeft plaatsgevonden, heeft Jos desgevraagd ontkend werkzaamheden voor derden in loondienst of anderszins te hebben verricht. Door de handelswijze van Jos en zijn leugenachtige opstelling is het vertrouwen van Toyota in Jos onherstelbaar en duurzaam geschaad, hetgeen uitsluitend aan Jos is toe te schrijven, aldus Toyota. Van Toyota kan niet worden gevergd de arbeidsverhouding met Jos nog langer te laten. 

 

Het geschil

 

Toyota verzoekt de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst tussen partijen “op de kortst mogelijke termijn” te ontbinden, zonder toekenning van enige ontbindingsvergoeding, en Jos te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure.

 

Ter zitting is zijdens Toyota nader toegelicht dat zij naar aanleiding van de uitlatingen van de collega’s van Jos eerst in het kader van de waarheidsvinding onderzoek wilde (laten) doen en pas daarna in gesprek met Jos wilde gaan. In dat gesprek, waarbij zijdens Toyota meermaals is gevraagd of hij werkzaamheden voor derden heeft verricht en waarbij is verwezen naar de bevindingen van het recherchebureau, heeft Jos dit telkens nadrukkelijk ontkend. Bovendien heeft Jos in het gesprek niet gemeld dat hij bij BPNW aanwezig is geweest, hetgeen wel van hem mocht worden verwacht. Eerst bij verweerschrift heeft Toyota vernomen dat – zoals Jos thans beweert – hij regelmatig bij BPNW kwam. Dat een van de vennoten van BPNW een vriend van Jos is, heeft Toyota eerst ter zitting vernomen. Dat het – zoals Jos stelt – voor hem arbeidstherapeutisch was om in de garage van BPNW ‘rond te lopen’ had hij kenbaar moeten maken, zodat dit eventueel in het spoor 2-traject had kunnen worden ingezet.

 

Het is hoe dan ook niet aan de werknemer om dit zelf te bepalen. Bij CAO is bovendien bepaald dat een werknemer alleen met schriftelijke toestemming van zijn werkgever voor, dan wel ten behoeve van derden mag werken indien het werk concurrerend is voor de bedrijfstak. Jos kwam zijn verplichtingen jegens Toyota niet na: hij had het sleutelen bij BPNW bij zowel Toyota als de bedrijfsarts moeten melden, hetgeen hij niet heeft gedaan en waarna hij vervolgens volledig arbeidsongeschikt is verklaard.

 

Verweer van Jos

 

In het verweerschrift heeft Jos aangevoerd dat hij inderdaad op het betreffende garagebedrijf aanwezig is geweest, maar dat hij geen montagewerkzaamheden heeft verricht: “hij liep daar gewoon de hele dag rond”, hetgeen voor hem arbeidstherapeutisch werkte. Op de – overigens vage – foto’s die RBZ heeft genomen, is te zien dat (voor zover het Jos mocht zijn) Jos in zijn goede kleren liep en geen monteurskleding aan heeft. In de tijd dat hij daar was, heeft Jos “links en rechts wel eens een keer bijgesprongen en een beetje meegekeken onder de motorkap of in de computer gekeken. Maar van feitelijk verrichten van werkzaamheden dan wel in opdracht van enig iemand iets doen, is in het geheel geen sprake.” Bovendien heeft Jos zowel aan de bedrijfsarts als aan zijn directe leidinggevende meegedeeld dat hij regelmatig op dat garagebedrijf aanwezig was, omdat het bedrijf van een vriend van Jos is.  

 

Ter zitting is zijdens Jos aanvullend verklaard dat Toyota in strijd met het goed werkgeverschap naar aanleiding van uitlatingen van twee collega’s die iets van derden hebben vernomen, direct een recherchebureau heeft ingeschakeld zonder eerst iets aan Jos zelf te vragen. Er was volgens Jos geen informatie- of mededelingsplicht van zijn kant, omdat er geen schending van de arbeidsovereenkomst was: hij heeft geen verboden werkzaamheden tegen betaling verricht, hij was wel in die garage, maar daar heeft hij gewoon ‘rondgelopen’, ‘eigen dingen’ gedaan, wat meegekeken onder de motorkap. Hij heeft tijdens het gesprek wél aan Toyota meegedeeld dat hij daar regelmatig kwam. Eens kwam hij in het bijzijn van een vriend zijn leidinggevende tegen op de parkeerplaats van de Gamma en toen heeft hij zijn leidinggevende meegedeeld dat hij regelmatig bij BPNW was. Ook heeft hij dit aan de bedrijfsarts verteld, zo verklaarde Jos.

 

Oordeel kantonrechter

 

De kantonrechter is van oordeel dat Toyota niet in strijd met het goed werkgeverschap heeft gehandeld door, nadat zij van werknemers te horen heeft gekregen dat Jos werkzaamheden verricht bij BPNW, recherchebureau RBZ in te schakelen teneinde de situatie te laten onderzoeken alvorens Jos hierop aan te spreken. De door Toyota gevolgde procedure getuigt van zorgvuldigheid, nu zij Jos niet heeft aangesproken naar aanleiding van uitlatingen “van horen zeggen”, maar zij de uitlatingen eerst op waarheid heeft willen (laten) onderzoeken. Dat Toyota Jos vervolgens heeft uitgenodigd voor een gesprek en hem tijdens dat gesprek heeft geconfronteerd met de bevindingen van RBZ, getuigt evenmin van een handelen in strijd met goed werkgeverschap.

 

Blijkens het gespreksverslag van 4 december 2014 heeft Jos tijdens het gesprek slechts ontkend werkzaamheden voor derden (in loondienst of anderszins) te hebben verricht. Gesteld noch gebleken is dat Jos bezwaar heeft gemaakt tegen de inhoud van het gespreksverslag of dat hij anderszins aanvullende opmerkingen aan Toyota heeft doen toekomen van wat er tijdens het gesprek nog meer zou zijn besproken. De kantonrechter gaat om die reden voorbij aan de – blote – stelling van Jos dat hij tijdens dat gesprek wél heeft gezegd dat hij bij BPNW ‘rondliep’.

 

De kantonrechter is verder van oordeel dat van Jos mocht worden verwacht dat, zodra dat hij meermaals dagen verbleef bij garagebedrijf BPNW en hij daar enige activiteiten ontplooide (al dan niet enkel ‘voor zichzelf’), hij dit direct zou meedelen aan zowel Toyota als de bedrijfsarts. Dit is echter niet gebeurd: Jos heeft hierover gezwegen en aldus relevante informatie achtergehouden. De kantonrechter gaat voorbij aan de stelling van Jos dat hij zijn leidinggevende op de parkeerplaats van de Gamma hierover zou hebben ingelicht, nu de parkeerplaats van de Gamma niet de plaats is om dergelijke mededelingen te doen, nog daargelaten dat Jos heeft verzuimd die stelling te onderbouwen. Evenmin heeft Jos zijn stelling onderbouwd dat hij de bedrijfsarts hierover heeft ingelicht, zodat de kantonrechter ook hieraan voorbijgaat. Juist in het geval – zoals Jos heeft gesteld – dat zijn verblijf in garagebedrijf BPNW ‘arbeidstherapeutisch’ werkte, mocht van Jos worden verwacht dat hij, die op dat moment al bijna twee jaar arbeidsongeschikt was, Toyota en de bedrijfsarts over dat verblijf en de daaruit voor hem kennelijk voortvloeiende arbeidstherapeutische werking in kennis stelde. Nu Jos dit heeft nagelaten, heeft hij zijn verplichtingen tegenover Toyota geschonden. Van een arbeidsongeschikte medewerker mag immers worden verwacht dat hij alles in het werk stelt om (zo snel mogelijk) terug te keren in zijn eigen functie en daar past het door Jos tentoongespreide gedrag niet in.

 

Gelet op het zwijgen van Jos, de waarnemingen zoals gedaan door RBZ en de ontkenningen van Jos toen hij met die waarnemingen door Toyota is geconfronteerd, is voldoende aannemelijk geworden dat Jos tijdens zijn arbeidsongeschiktheid en in strijd met zijn arbeidsovereenkomst concurrerende werkzaamheden bij een ander garagebedrijf heeft uitgevoerd. Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat Jos zijn verplichtingen uit arbeidsovereenkomst dusdanig ernstig heeft geschonden, dat van Toyota niet langer kan worden gevergd het dienstverband te laten voortduren. De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst dan ook ontbinden met ingang van 1 februari 2015.

 

Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding Jos een vergoeding naar billijkheid toe te kennen.

 

De hierboven weergegeven casus is een samenvatting en de naam Jos is in verband met de leesbaarheid van het artikel gefingeerd. De volledige uitspraak is te vinden via de onderstaande link met rechtspraak.nl:  

 

 

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLIM:2015:723

 

 

Home


Wilt u meer weten over het bovenstaande onderwerp, of heeft u andere vragen aan Schölvinck-Incasso? Dan kunt u mij bereiken via 06-46 40 63 26, of gebruik het formulier hieronder om contact met mij op te nemen. U krijgt binnen 24 uur een reactie op uw e-mail.

Opmerking: De met * gemarkeerde velden zijn verplicht.