Geen vennootschap onder firma (vof) ondanks inschrijving Handelsregister

Gerben en Kees zijn sinds enkele tientallen jaren actief als melkveehouder

 

Gerben en Kees zijn met elkaar in contact gekomen om te bezien of en in welke vorm samenwerking tussen hen mogelijk zou zijn.

 

Op 1 oktober 2016 heeft Gerben 30 koeien van zijn bedrijf verplaatst naar de stal van Kees. Deze koeien zijn geregistreerd op de (bedrijfs)naam van Kees. Kort daarop hebben de eerste melkleveranties aan Friesland Campina plaatsgevonden. Het daarmee gemoeide melkgeld is door Kees ontvangen.

 

In de periode november 2016 tot en met juni 2017 heeft Kees een viertal betalingen aan Gerben gedaan tot een totaalbedrag van € 22.500.00, welke betalingen in elk geval grotendeels betrekking hadden op het door Kees ontvangen melkgeld. Daarnaast heeft Gerben in verband met de melkleveranties van Friesland Campina rechtstreeks nog een bedrag van € 11.145,00 uitbetaald gekregen.

 

Op 18 januari 2017 hebben partijen bij de Kamer van Koophandel een vennootschap onder firma laten inschrijven, waarbij als oprichtingsdatum 1 januari 2017 werd vermeld. Als vennoten werden geregistreerd Gerben en Kees.

 

Na een woordenwisseling tussen Gerben en Kees op 26 juni 2017 is de samenwerking tussen partijen beëindigd. Gerben heeft zijn koeien toen weer overgebracht naar zijn eigen erf.

 

Het geschil

 

Gerben vordert dat de rechtbank verklaart dat tussen Gerben en Kees een vennootschap onder firma heeft bestaan.

 

Beoordeling door de rechtbank

 

Naar het oordeel van de rechtbank is tussen partijen geen vennootschap onder firma tot stand gekomen. Redengevend daarvoor is het volgende.

Een inschrijving van een vennootschap in het handelsregister levert weliswaar een indicatie op van het bestaan van zo’n vennootschap, maar daaraan kan geen beslissende betekenis worden toegekend.

 

Uiteindelijk komt het erop aan of partijen een overeenkomst hebben gesloten waarbij ze zich hebben verbonden om geld, (genot van) goederen en/of arbeid in te brengen teneinde het daardoor behaalde voordeel met elkaar te delen en of ze aan die overeenkomst daadwerkelijk uitvoering hebben gegeven.

 

Blijkens hetgeen partijen op dit punt desgevraagd ter zitting hebben meegedeeld was de inschrijving een geïsoleerde actie die niet werd voorafgegaan of gevolgd door (een samenstel van) concrete afspraken over de wijze waarop aan de voorgenomen samenwerking tussen hen vorm zou worden gegeven. Aldus droeg de inschrijving veeleer het karakter van een intentieverklaring  dan van een bevestiging van de totstandkoming van een vennootschap onder firma.

 

Dertigtal koeien

 

Gerben wil verder een argument voor zijn standpunt ontlenen aan de overbrenging van een dertigtal van zijn koeien naar de stal van Kees op 1 oktober 2016. De rechtbank constateert dat de afspraak tussen partijen wat dit betreft kennelijk niet verder is gegaan dan dat de koeien feitelijk zouden worden overgebracht en dat zelfs een tamelijk voor de hand liggend onderwerp als de vraag hoe het melkgeld zou worden uitbetaald c.q. verdeeld onbesproken is gebleven. Dat Gerben de koeien “officieel” (in juridische zin) heeft ingebracht of dat dit zelfs maar zijn bedoeling is geweest blijkt uit niets.

 

Ook hier is sprake van een op zich zelf staande afspraak tussen partijen, los van enige bredere context van een vennootschappelijke samenwerking.

 

Daarbij komt dat Gerben na de vermelde woordenwisseling zijn vee weer heeft teruggehaald naar zijn eigen erf, waartoe hij als eigenaar in de visie van partijen kennelijk zonder meer gerechtigd was. Uit niets blijkt immers dat partijen deze “terughaalactie” van Gerben op enig moment hebben geplaatst in de sleutel van de verdeling van vennootschappelijke goederen.

 

Nu partijen weliswaar het voornemen hadden om met elkaar te gaan samenwerken, maar het stond hen niet helder voor ogen stond hoe die samenwerking gestalte zou moeten krijgen, dat ze in het kader van hun voornemen een beperkt aantal feitelijke stappen hebben gezet, maar dat iedere afspraak over het juridische en financiële kader van de samenwerking achterwege is gebleven.

 

Onder deze omstandigheden bestaat onvoldoende grond om Gerben te volgen in zijn standpunt dat tussen partijen een vennootschap onder firma tot stand is gekomen. Daarmee ontvalt de basis aan al zijn vorderingen, die immers rechtstreeks voortvloeien uit dat standpunt.

 

De vordering moet dus worden afgewezen.

 

 

De hierboven weergegeven casus is een samenvatting. Om de casus leesbaar te houden, zijn de namen Gerben en Kees gefingeerd  De volledige uitspraak is te vinden via de onderstaande link met rechtspraak.nl:  

 

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBNHO:2020:9520&showbutton=true

  

Home

 

Wilt u meer weten over het bovenstaande onderwerp, of heeft u andere vragen aan Schölvinck-Incasso? Dan kunt u mij bereiken via 06-46 40 63 26, of gebruik het formulier hieronder om contact met mij op te nemen. U krijgt binnen 24 uur een reactie op uw e-mail.

Opmerking: De met * gemarkeerde velden zijn verplicht.